DE VERSTEDELIJKING IN DE 14° - 16° EEUW EN DE RENAISSANCE


De mens kan niets beters bereiken en de goddelijkheid kan niets beters toestaan, dan de verheven kennis van de waarheid.

( Isis en Osiris - Plutarchus )

In de beginperiode van de verstedelijking zien we een steeds groeiende toename van de ‘gilden'. De eerste gilden, die per definitie een vereniging was van personen die een gemeenschappelijk doel dienden of nastreefden, zijn ten vroegste in de vijfde eeuw na Christus ontstaan. Het waren de Germaanse gilden. De leden kwamen op geregelde tijdstippen samen en genoten gezamenlijk een ‘broedermaal’. In eerste instantie ging dit gepaard met heidense rituelen en later door de kerstening werden dit meer en meer christelijke geïnspireerde rituelen. De meeste gilden kenden eigen statuten en rechtspraak. Het is niet duidelijk welke gilden, die specifieke beroepen groepeerden, eerst ontstonden. In de 14° en 15° eeuw zien we dan ook een nieuwe sociale evolutie waarbij de gilden mogen beschouwd worden als een logisch gevolg van de veranderende ekonomische aktiviteiten. Tijdens de periode van de Orde van de Tempel was de verstedelijking al volop aan de gang. We mogen terecht spreken over meerdere evolutiestadia van deze gilden. Het eerste stadium ontstaat tussen de 11° en 12° eeuw. Ze ontstaat spontaan en op natuurlijke wijze. Door de toenemende concentratie van de groeiende steden ontstaat er een soort van geestesgenootschap en beroepsgemeenschap.

Er is op dat ogenblik nog geen ‘openbare macht’ die in een later stadium zal proberen deze groeperingen in de hand te houden. We kennen in deze periode al groeperingen of gilden die zich situeerden rond de beroepen van bakker, steenhouwer, leerlooier, metaalbewerker en kleermaker om de belangrijkste te noemen.

In een tweede faze vanaf de 15° eeuw zien we de ambachtslui ontstaan waarvan sommigen met mekaar beginnen te wedijveren. Het werd ekonomische concurrentie avant la lettre.

Het zijn als het ware kleine filantropische gemeenschappen zonder leiding en zonder structuur. Hier wordt de eerste stap gezet naar corporatie. Ondertussen was het ‘openbaar bestuur’ uitgegroeid en ontstond er tegenstand vanuit de stadsverantwoordelijken tegen de voor hen ‘wildgroei’ van talrijke gilden die de macht tot zich hadden getrokken. Ondanks talrijke pogingen vanuit deze openbare macht om de steeds aan macht winnende gilden te breken bleven de gilden groeien. De beslissing van Karel de Stoute, die de stadsautonomie wilde groeperen in een overkoepelend Rechtscollege ( het Parlement van Mechelen ), kwam de gilden goed uit. Op deze wijze hadden de plaatselijke besturen nog minder controle op de talrijke gilden.

Het is niet uitgesloten dat enkele gilden ondergronds gingen en op deze wijze de oorsprong gaven aan geheime broederschappen of genootschappen. Een van deze broederschappen die zich aanhangers van het Rozekruis noemden kunnen op deze wijze zijn ontstaan.

De derde faze stellen we ten vroegste op het jaar 1302. De verplichting tot aansluiting tot een gilde of korperatie wordt nu regel.

De grootste kenmerken in de eerste faze zijn de wederzijdse hulpverlening en de spontane solidariteit. Lidmaatschap is vrijwillig en nooit verplicht. Allen zijn ze broeders voor elkaar. Deze solidariteit is ontstaan na de val van het feodale systeem dat enkel borg stond door het recht van de ‘bloedverwant’. De verdeling van de rijkdom was vanaf nu een ‘gemeenschapsgoed’ geworden en moest derhalve door een gemeenschap worden verdedigt. Ook lijfeigenen liepen over naar deze gilden, koporaties en broederschappen als bescherming van hun eigen lot.

De particuliere belangen smolten in deze groeperingen tot collectieve belangen. Naarmate de steden groter werden zien we dan ook toenemende centralisatie van belangengroepen verenigd in gilden. Tot vandaag bestaan deze belangen nog altijd. We zien in heel veel steden dat bepaalde straten dezelfde zelfstandigen groepeert. Dit verschijnsel is ontstaan in de 14° eeuw.

De samenhorigheid tussen ambachtslui gaat naar een hoogtepunt in de 15° eeuw. Hun politieke invloed is dermate groot dat menig stadsbestuur hieraan ondergeschikt werd.

In Brussel zien we in de 15° eeuw grote corporaties in de Bergstraat. Hier bevonden zich de leerlooiers. De beenhouwers vestigde zich in de Beenhouwerstraat. De metaalbewerkers vonden we rond het Sint-Jansplein. De wevers, de grootste corporatie, vonden we in de Hoogstraat.

Om zich een idee te vormen van deze corporatieve straten wandelt men best in de ‘soeks’ in Noord-Afrika. Tenslotte werden de ideeën van hieruit naar Europa geïmporteerd.

De volgende stap, de derde faze, bestond in het uitgroeien van volwaardige groeperingen en gemeenschappen die hun eigen wetten maakten. Ze zijn te vergelijken met de privé-ondernemingen van vandaag. Een voorbeeld uit Valenciennes toont ons de statuten van een dergelijke gilde :

"Broeders schenkt aalmoezen want wij zijn allen Broeders, laten we elkaar bijstaan en de broederlijkheid tussen ons bevorderen…. Laat er tussen ons geen tweedracht ontstaan want Jezus heeft in zijn Evangelie gezegd : Ik geef u de opdracht elkander lief te hebben zoals ik jullie heb liefgehad."

Een gelijkaardige broederschap vinden we in Brussel, de broederschap van Sint-Elooi, daterend uit de 14° eeuw.

Vele corporatieve gemeenschappen hadden al vergevorderde voorzieningen. De wevers hadden reeds in de 13° eeuw, in navolging van de Orde van de Tempel en de Hospitaalridders, een eigen hospitaal gebouwd met alle voorzieningen. In Luik bestond een dergelijk hospitaal waar iedereen indien nodig kon verzorgd worden. Deze hospitalen noemde men in de volksmond ‘gasthuizen’. Men was te ‘gast’ in het ‘huis’ dat men later hospitaal zou gaan heetten. Vermoedelijk is het oudste gasthuis dat van de stad Antwerpen, het Sint-Julianusgasthuis. De officiële akte van de stichting werd betekent op 5/4/1305. Brussel volgde vrij snel met twee andere gasthuizen, het Sint-Julianusgasthuis en het Sint-Jacobsgasthuis. De oorspronkelijke bedoeling van deze gasthuizen was pelgrims op doortocht naar Rome en later naar het Heilige Land onderdak te verlenen. Tijdens de periode van de Kruistochten stonden deze gasthuizen onder de bescherming van de Orde der Hospitaalridders, vandaar hun naam, en de Orde van de Tempel. Het oudste ons bekende gasthuis dateert uit de achtste eeuw in Rome dat eigenaardig genoeg ‘Sint Julianus der Vlamingen’ heette. Graaf Robrecht I, Graaf van Vlaanderen, die deelnam aan de eerste Kruistocht, subsidieerde dit gasthuis.

In Mechelen bestond reeds in 1254 een mutualiteit opgericht door de smeden van de stad. (1) De mutualiteit was erkend door de bisschop van Luik. Elke smid was lid van deze vereniging. Eveneens vonden we in dezelfde stad Mechelen een Rederijkerskamer met de naam ‘Peoene’. In 1492 werden de ‘Statuten ende ordonnantien der cameren van rethorycke binnen deze neder-landen’, ingesteld door Philips de Schone. (2)

Uiteraard hebben we tot nu de principes van deze broederschappen beschreven omtrent ekonomische aktiviteiten. Hoe was de situatie met de broederschappen gesteld die religieuze of andere ‘geestelijke’ principes vooropstelde ?

De oudste broederschap in deze kontekst kennen we in Arras in de 11° eeuw die eveneens een afdeling had in Sint-Truiden. In 1247 laten de dominikanen er de statuten schriftelijk vaststellen. De barbiers hadden er een religieuze broederschap opgericht met het doel : ‘tot ere van God, Onze Lieve Vrouw en Sint Dominicus’. In deze groepering waren zowel mannen als vrouwen toegelaten.

Een studie gemaakt door Espinas over Douai maakt melding van een religieuze broederschap waarvan de oorsprong duister en onzeker is. We dienen wel de aandacht te vestigen op het feit dat het hier gaat om ‘religieuze broederschappen’ in tegenstelling tot kloosters en abdijen. Religieuze broederschappen bestonden voor de kerk uit leken. Zelden, maar niet ongewoon, waren hier en daar ook priesters lid van deze gemeenschappen.

Er bestonden talrijke lekenbroederschappen die para-religieuze groeperingen waren die bijvoorbeeld instonden voor de jaarlijkse organisatie van bedevaarten of religieuze optochten of processies. Een dergelijke broederschap vonden we in Mechelen waar vissers, vooral gevestigd op de Vismarkt, met Jacobus als patroonheilige, statuten kregen toegewezen van de Deken van Sint-Rombouts. Een vrij laat opgerichte broederschap in 1576 is de broederschap van de Heilige Bernardus te Steenokkerzeel. De Heilige Bernardus is Bernardus van Clairvaux die een belangrijke rol had gespeeld bij de Orde van de Tempel.

Een typisch verschijnsel van de gilden was hun financiële bijdrage tot de bouw van kathedralen. Een voorbeeld bij de bouw van de kathedraal van Antwerpen toont ons meer dan vijftig altaren die gefinancierd werden in de zestiende eeuw door gilden, godsdienstige genootschappen en broederschappen. Deze altaren waren een vorm van compensatie die zij van de clerus kregen. Dit was ‘belasting avant la lettre’ aangezien elke ambachtsman verplicht was zich aan te sluiten bij de gilde die zijn beroep groepeerde. Op deze wijze financierde haast elke stadsbewoner de bouw van de kathedralen.

In deze geest moet gezocht worden naar het ontstaan van occulte en mystieke broederschappen. De eerste datum die we kennen is de 13° eeuw. In deze periode zou de broederschap van het Rozekruis zijn ontstaan. In functie van wat we tot nu toe hebben besproken zou dit niet onwaarschijnlijk zijn. Of we deze broederschap moeten zoeken in de omgeving van de Orde van de Tempel, die een openbaar leven leidde van 27/12/1118 tot 19/3/1314, is niet met zekerheid vast te stellen.

Indien we aannemen dat de 13° eeuw de ontstaansperiode kan zijn van deze broederschap dan valt sterk te betwijfelen of zij relaties zou hebben gehad met de Orde van de tempel. De Orde van de Tempel was een officiële erkende Orde door de Paus van Rome en viel rechtstreeks onder zijn gezag en was zelfs onafhankelijk van welk ander kerkelijk gezag waar ook in Europa. Zij had ridderidealen met religieuze bedoelingen en had een specifieke opdracht gekregen van de Kerk. Dit stemt absoluut niet overeen met de Rozekruisers, of de broederschap van het Rozekruis, zoals we die uit de latere literatuur kennen. Haar verborgen bestaan doet ons alleen maar vermoeden welke haar doelstellingen waren. Geen enkel document is ons uit deze periode bekend. We kennen absoluut geen datum van ontstaan, noch plaats noch de juiste naam van de broederschap.

Dit betekent uiteraard niet dat zij niet zou hebben bestaan. Een nauwkeurige analyse van de ‘Fama Fraternitatis’ gepubliceerd in 1614 geeft duidelijk weer dat de Orde voor het jaar 1614 wel degelijk bestond.

Naast de reeds genoemde gilden kenden we ook nog de culturele gilden. De eerste gilden kennen we reeds uit de 13° eeuw die tot doel hadden de literaire idealen te bevorderen. In de 14° eeuw groepeerden ze zich tot broederschappen. Deze gilden kennen we later in de 15° eeuw als de ‘rederijkerskamer’.

Ook de kunstschilders kenden hun eigen zelfstandige gilden. De ons meest bekende is de gilde van schilders en beeldhouwers georganiseerd rond de patroonheilige Sint-Lucas. De eerste gilden van kunstenaars kennen we reeds in de 13° eeuw te Venetië, Florence en Padua. In Vlaanderen situeren de eerste Sint-Lucas-gilden zich te Gent, Brugge, Antwerpen en Leuven. Ze werden allen opgericht van 1330 tot 1380.

De oudste studentengilde dateert uit de 14° eeuw en vinden we in Douai.

Een van de typische gilden uit de geschiedenis is de gilde van de ‘compagnonnage’. Deze gilde kennen we onder deze naam in Frankrijk. Alhoewel deze bouwgilde niet uniek is in Europa kennen we het best zijn geschiedenis. De gilde bestaat nog steeds en is zeer actief.

Hun broederschap kent vandaag twee inwijdingsrituelen waar de symboliek van de bouw centraal staat. De aspirant wordt geconfronteerd met de symboliek van de Toren van Babel en het Labyrint. Dit laatste symbool dat we veelal vinden in de kathedralen is hun creatie. Het is te vergelijken met de mandalasymboliek. Het is de voorstelling van de cirkel en het middelpunt symbool voor totaliteit. Ook de rechte hoeken in de meeste labyrinten vinden we terug in het betreden van de moderne Tempels bij Rozenkruisers en Vrijmetselaren. Men gaat in rechte hoeken naar het centrale gedeelte van de tempel.  In de volgende graad wordt de aspirant ‘Compagnon’ of Gezel. De symbolen toegewezen aan deze graad zijn de Piramide, de Tempel, de Graftombe en de Kathedraal. De Piramide staat als symbool voor perfectie van de geometrische vormen. De Kathedraal wordt symbool voor de gesacraliseerde mens. Het gebouw dat hemel en aarde verbindt de voorstelling van de menselijke Tempel. De Compagnonnage is geen groepje technici die perfect op de hoogte is  van zijn bouwtechnieken en technologie maar vooreerst een broederschap van mensen. Het Sacrale Werk is de Mens. Voor hun is een bouwwerk de unieke creatie van de mens zelf. Een bouwwerk is cultuur ! De talrijke gebouwen die zij hebben opgetrokken, de Gotische Kathedralen, zijn daar sprekende getuigen van.

Dat deze broederschap haar wortels zoekt in de bouw van de Tempels in Egypte en Griekenland zal ook niemand verwonderen. Le Compagnonnage was vooral een broederschap van handwerkslieden die hun ervaring moesten opdoen op het terrein. We kennen hen ook als de ‘Tour de France’. Dit laatste heeft te maken met de Aspirant die van de ene bouwwerf naar de andere werd gestuurd om zijn vak te leren. Hij bezocht als het ware het ganse grondgebied van Frankrijk.

De broederlijkheid die er heerste onder de Compagnons was tot verre bekend. Historici zijn het er over eens dat hier de basis moet gezocht worden voor de latere vakbonden. Er zijn talrijke feiten gekend van hen uit de 19° eeuw toen ze de eerste nationale stakingen uitriepen. Zij zijn de basis van de economische en sociale verworvenheden hier in Europa. Men mag ze zonder enige schroom beschouwen als de eerste humanitaire broederschap die na de ontvoogding uit het feodale systeem hun leden groepeerden rond een zelfde sociaal idee zonder een specifieke ideologie aan te hangen. Dat was ook een van de redenen dat zij het slachtoffer werden van de wet Le Chapelier van 14 juni 1791 die, tijdens het uitbreken van de Franse Revolutie, stakingen en werknemersorganisaties verbood. Tijdens de bezetting van de Nazi’s werden ze ook verboden.

Vandaag kennen talrijke ondernemingen de principes van deze broederschap. Zij waren verantwoordelijk voor de restauratie van de toorts van het Vrijheidsbeeld te New-York. Zij restaureerden de abdij van Fontevrault. Sinds 1975 is deze abdij een cultureel centrum. Er komen jaarlijks duizenden bezoekers. Vele moderne compagnonnages hebben een naam zoals ‘Les Ateliers Sainte-Catherine’, ‘L’Usien d’Epône’ en ‘La Fondation de Coubertin’ om er enkele te noemen. Deze laatste restaureerde al het ijzerwerk aan de balkons van de Paleizen van Versailles in 1964. La Fondation gebruikt wel nieuwe technieken maar restaureert steeds naar originele vormgeving. De stad Tours en Touraine, bakermat van de compagnons de la Tour de France, kennen allebei een museum dat aan hen gewijd is.

17° eeuw

In de 17° eeuw zien we een ware transformatie van de gilden die in hoofdzaak ‘operatief’ waren en bijgevolg enkel toebehoorden aan professionele ambachtslui.

De steenhouwers en steenbakkers, die in het Engels ‘masons’ werd genoemd, lieten stilaan meer en meer niet-vaklui tot hun organisaties toe. Dit kwam door de financiële moeilijkheden die zich in de operatieve groeperingen duidelijk begonnen te manifesteren tengevolge van de nieuwe economische cultuur.

Om zichzelf in stand de houden hadden ze geen andere keuze dan andere leden toe te laten. De gilden van de masons werden geleidelijk aan ‘speculatief’.

Hierdoor ontstond geleidelijk aan wat men kan omschrijven als de ‘masons-cultuur’ of maçonnieke cultuur. In begin stelde dit weinig problemen maar naar mate de speculatieve niet-professionele leden toenamen ging het zo ver dat de scheiding tussen ‘operatieve’ en ‘speculatieve’ masons niet lang meer kon uitblijven. In de tweede helft van de zeventiende eeuw zien we dat deze speculatieve leden zich afscheurden en op deze wijze ontstonden de speculatieve lodges.

Het is in deze omgeving dat we het ontstaan moeten zoeken van de ‘free-masons’. ‘Free’ in de betekenis van losgekoppeld ‘vrijgekomene’ van de operatieve lodges. Hier ontstond het begrip free-mason, freemaçon, franc-maçon, zeg maar vrijmetselaar. Het oudste document, tot nu toe gevonden, waarin het woord 'free mason' voorkomt, dateert van 1376.

Het was al vroeg in de gilden en later in de lodges de gewoonte om nieuwe leden een inwijdingsceremoniëel te laten ondergaan. Oorspronkelijk bleef dit beperkt tot een enkele inwijdingsceremonie. In een latere faze ontstaat een tweede inwijdingsceremonie voor de status van ‘gezel’. Oorspronkelijk waren de gezellen de zelfstandige bouwvakkers. Diegenen die enkele of meerdere gezellen in dienst hadden noemden men de ‘masters’. Hierin is dan ook de historische achtergrond te zoeken van de latere driegraads inwijdingscyclus in de Vrijmetselarij. Graaf Goblet d’Alviella, die een historisch onderzoek heeft gedaan naar de inwijdingsrituelen van de Vrijmetselarij, komt tot de conclusie dat de derdegraadsinwijding slechts is ontstaan na het jaar 1717. Dit is het jaar waar de eerste vier loges zich in Engeland groepeerden als de eerste Grootloge.

Ook andere gilden kenden inwijdingscycli meestal beperkt tot slechts een enkele ‘opnemingsgraad’. Vele van deze inwijdingsrituelen zijn echter verloren gegaan.


(1) Mechels Stadsarchief  : D Smeden 8, safe I

(2) Mechels Stadsarchief : F Rederijkerskamer S I, 1 safe 2 - S II,2 safe 2 - S II, 3 safe 2 en S II, 1 safe 2

1